haiku's

back to homepage




haiku's

* *
kijk, langs het venster
biggelen regendruppels;
mijn hart huilt ook mee.
*
(naar een gezegde)

er is een tijd van
komen en een tijd van gaan,
zegt de hemelklok.
*
vergeetmijnietjes
in het gras: een explosie
van bescheidenheid.
*
(het paradijs)

over de bergen,
het land van melk en honing,
over de bergen.
*
als merels fluiten
is het net alsof er een
muziekbom ontploft.
*
een afgewaaid blad
drijft op het water, tot het
naar de bodem zinkt.
*
ja, ook de aasvlieg
ontkomt niet aan de waarheid:
alles is boeddha.
*
wandelende tak,
o wonder van mimicry,
ik zie je nergens.
*
jasmijn en lotus.
zijn ze wel aan mij besteed,
die godsgeschenken?
*
bij tijd en wijle
voel ik mij één met het al,
bij tijd en wijle.
*
onanerende
apen op de apenrots.
en boeddha glimlacht.
*
o, wassende maan!
heerlijk is het, bij jouw licht
te minnekozen.
*
(naar een gezegde)

kijk, een muizenstaart!
tot in het oneindige
werkt elk voorval voort.
*
zal ik je plukken,
o eenzame paddestoel,
of laat ik je staan?
*
wat ‘de natuur’ is
weet ik niet, maar ik weet wel
hoe deze roos geurt.
*
lichtzinnig tarten
wil ik ‘t noodlot, als een aap
die aan één hand hangt.
*
kijk, een mierenhoop!
onder de oppervlakte
barst hij van leven.
*
niet het raadsel is
het eigenlijke raadsel,
maar de oplossing.
*
(naar Gezelle)

alles spreekt een taal.
alles is dubbelzinnig.
vandaar de haiku.
*
mannen met baarden
lijken in niets op boeddha,
zelfs al zijn ze dik.
*
geschubde wachters
van een geheimzinnig land
sluierstaartvissen.
*
je leeft maar één keer
geloof dus gerust in de
reïncarnatie.
*
klipgeiten op de
rotsen! Nog mooier is de
vlieg tegen ‘t plafond.
*
(naar een gezegde)

hoor, hoe het ei kraakt!
alle begin is moeilijk.
kijk, nu barst het ei.
*
toonbeeld van wijsheid:
de manier van bewegen
van de landschildpad.
*
herfst. alles beweegt
als de bladeren vallen.
toch is het windstil.
*
dansende muggen.
een zwoele zomeravond.
heel ver klinkt muziek.
*
een hagelsteen smelt
in mijn hand. is hij daarom
zo’n eind gevallen?
*
sneeuw, waar je ook kijkt.
de bloesem van de winter
betovert het bos.
*
zijn mieren te min
of zijn er gewoon te veel?
lomp vertrap ik ze.
*
fossiel! wat wil je
over een kloof van eeuwen
tegen me zeggen?
*
titanische kracht:
die boom is door de bliksem
opengereten.
*
een muur scheidt mensen
voor Pyramus en Thisbe
vormt zij ook een deur.
*
haiku’s, overal
liggen haiku’s. ik hoef ze
slechts op te rapen.
*
het zand van de zee:
nu tussen mijn tenen, straks
tussen mijn lakens.
*
langs de hele kust
laat je naar je zoeken,
mijn lievelingsschelp.
*
de branding buldert
al eeuwen hetzelfde lied.
kan ik het verstaan?
*
slechts met bedekt hoofd
kan ik ervan genieten,
zo fel schijnt de zon.
*
een tedere dood
wacht talloze insecten
in een spinneweb.
*
ik wankel op twee
benen; maar hoe loopt een rups,
met zoveel pootjes?
*
welke runen schrijft
de bliksemschicht op de wand
van de nachthemel?
*
hoeveel donkerder
is een maanloze nacht, dan
nacht bij volle maan!
*
(naar Gezelle)

niets weemoedigers
dan het ruisen van het riet
als de wind zacht waait.
*
ook hij die weerkeert
van een reis om de aarde
ontmoet slechts zichzelf.
*
hoor, wat een verschil:
klokken die beieren, of
klinkende schalen!
*
zonovergoten
bloemenwei in de zomer.
alles is helder.
*
(naar een Chinees volksgeloof)

langs Venus trekken
vogels; zo mijn voorouders
langs de dierenriem.
*
als een bliksemflits,
maar dan zonder donderklap,
dat is de haiku.
*
mijn mond zoekt jouw mond:
twee gevonden voorwerpen,
dat zijn je lippen.
*
al mijn zintuigen
tegelijk heb ik nodig
om jou te vatten.
*
uit duizend vrouwen
herken ik je aan je geur
met mijn ogen dicht.
*
ach, wie vraagt er nog,
tijdens het vrijen, naar de
zin van het leven?
*
abominabel!
tot welk een flut-poëzie
leidt soms de haiku!
*
wie niets leest in de
tekens van de dierenriem
is analfabeet.
*
hoor! om vier uur ’s nachts
begint de eerste vogel
alweer te zingen.
*
vijveroppervlak;
een vis hapt lucht en even
rimpelt het water.
*
grens: omtrek van een
cirkel met oneindige
straal: een rechte lijn.
*
het licht van de maan
is mysterieuzer dan
het licht van de zon.
*
o maan! o beeld van
de eeuwige wederkeer
in schijngestalten.
*
“zilveren maanlicht
zeggen wij onbeholpen
en Boeddha glimlacht.
*
(naar George Berkeley)

niemand hoort de zee
op een onbewoond eiland,
behalve Boeddha.
*
ik schreeuw tegen het
gebulder van de branding;
het is tevergeefs.
*
(naar papyrus Berlin 3024)

bitter is de dood
vandaag in mijn gezicht, als
de geur van myrrhe.
*
mystiek ontwaken:
nu besef ik de zin van
pijn: ik hoor erbij.
*
(naar Gilgamesj-epos VIII, 313-315)

over het water
glanst even een libelle;
dan is er niets meer.
*
schrikbarend denkbeeld:
de mensheid één familie.
geef mij mijn zus maar.
*
is dit nu alles,
tussen geboorte en dood?
ja, dit is alles.
*
kijk, appelbloesem!
het wachten is nu alleen
nog maar op appels.
*
wiens hand heeft er van
dauwdruppels een spinneweb
aaneengeregen?
*
hier moet ik stoppen.
is het leven eveneens
een doodlopende weg?