parables

back to homepage



parables


ZES GELIJKENISSEN OVER MACHT


Er was eens een land, en in dat land woonde een klein aantal sterke mannen en een veel groter aantal zwakke mannen. De sterke mannen deden met hun krachtige armen al het zware werk en ze zorgden ervoor, dat de vijanden van het land buiten de grenzen bleven. Of het nu was omdat de sterke mannen te dom waren, of omdat ze te trots waren op hun kracht, dat weet ik niet, maar anders dan de sterke mannen in andere landen lieten ze de gelegenheid ongebruikt om de zwakke mannen te dwingen al het werk voor hen te doen. Maar niet alleen verrichtten de sterke mannen de arbeid, ze namen ook als vanzelfsprekend het beste voedsel, de mooiste vrouwen en de grootste huizen in bezit. Ook kozen de sterke mannen uit hun midden de bestuurders van dat land. Velen van de zwakke mannen zagen dat en ze keurden het goed. Sommigen van hen zeiden: 'Het is immers altijd zo geweest'. Anderen, die wat mooier konden spreken, zeiden: 'Zie toch eens hun gebronsde en gespierde lichamen, aanschouw hun fiere gang en betast hun spierballen. Waarlijk, zij zijn halfgoden gelijk. Hun komt het recht toe op het beste en het mooiste van wat ons land oplevert. Zij zijn heersers van nature'. Nog weer anderen zeiden: 'het is rechtvaardig dat degenen die het zwaarste werk doen ook de grootste beloning krijgen. Ja, het is rechtvaardig dat zij voor de anderen uitmaken, wat hun deel zal zijn. Zij immers doen het werk, dat de zwakke mannen zelf niet zouden kunnen volbrengen'. Maar ook waren er enkelen, die zeiden: 'Het is onrechtvaardig dat zij, die van God een krachtiger lichaam hebben gekregen, heersen over hen die zwakker toegerust zijn. En het is onrechtvaardig, dat zij die het sterkst zijn, ook nog het beste van alles krijgen. Veeleer zouden de zwakken, omdat zij zwak zijn, het beste van 's lands opbrengst moeten hebben'. Deze enkelingen spraken veel en in het geheim met hun landgenoten. Zij overtuigenden sommigen van hun zwakke broeders, anderen brachten zij aan het twijfelen. Tenslotte kregen zij zelfs enkelen van de sterke mannen aan hun kant. Op een goede dag namen zij openlijk de strijd op met de sterke mannen, en hun strijd duurde vele jaren.

Er was eens een ander land, en in dat land woonde eveneens een klein aantal sterke mannen en een veel groter aantal zwakke mannen. De sterke mannen deden al het werk en waren te trots om de zwakke mannen tot het zware werk te dwingen. De sterke mannen heersten over dat land, maar in tegenstelling tot hun broeders in het andere land verdeelden zij de opbrengst van het land rechtvaardig over allen, ongeacht of zij sterk of zwak waren. Ook namen zij niet de mooiste vrouwen en de grootste huizen voor zichzelf. Velen van de zwakke mannen zagen dat en ze keurden het goed. Sommigen zeiden: 'Aanschouw hun krachtl Wat onze natuurlijke heersers doen is welgedaan'. Anderen, die wat dieper nadachten, zeiden: 'Zie eens, hoezeer onze sterke mannen in rechtvaardigheid en edelmoedigheid de sterke mannen van dat andere land overtreffen. Waarlijk! wij zijn wel zeer gezegend met onze sterke mannen, die, hoewel zij het zware werk voor ons doen, zichzelf toch niet bevoordelen bij de verdeling der goederen'. Maar ook waren er enkelen, die zeiden: 'Het is niet goed dat zij, die door God krachtiger toegerust zijn, heersen over hun zwakkere broeders, ook al heersen zij rechtvaardig. Ja, juist door hun rechtvaardigheid verbergen zij het onrecht, dat zij de zwakke mannen aandoen door niet aan henzelf de beslissing te laten over alles wat hun leven vult. Waarom moeten mannen, die toch al zwakker zijn, zich zo laten vernederen?' In deze trant spraken zij lang en gloedvol in het geheim tot hun zwakke broeders. Sommigen van hen werden door hun woorden aan het denken gezet, anderen werden erdoor overtuigd. Zelfs geraakte een gering aantal van de sterke mannen in de ban van hun gedachten. Op een goede dag rebelleerden zij openlijk tegen de sterke mannen, en hun strijd duurde vele jaren.

Er was eens een land, en in dat land woonde een klein aantal rijke mannen en een veel groter aantal arme mannen. De rijke mannen van dat land lieten de arme mannen al het werk doen en betaalden hun daarvoor een karig loon. Omdat zij rijk waren, konden de rijke mannen van alles het beste krijgen. Hun maaltijden streelden niet alleen het verhemelte, maar ook het oog. In hun paleizen waren meer kamers dan ze konden gebruiken. Soms zelfs moesten de arme mannen hun vrouwen en dochters aan de rijke mannen verkopen, hetzij om aan hun grillen te voldoen, hetzij om zich in leven te kunnen houden. Ook verdeelden de rijke mannen alle belangrijke ambten onder elkaar. Velen van de zwakke mannen zagen dat en ze keurden het goed. Sommigen zeiden, zoals de rijke mannen het hun hadden ingegeven: 'God heeft het verschil tussen rijk en arm verordineerd. Onderscheid moet er zijn. Wat Hij doet is welgedaan'. Anderen zeiden: 'Zie toch eens welk een gratie en beschaving, welk een kunstzinnigheid de rijke mannen paren aan hun rijkdom. Het is vanzelfsprekend en het is maar goed, dat onbeschaafde pummels zoals wij het niet voor het zeggen hebben. En waartoe zou rijkdom dienen bij lieden zoals wij, wier smaak en zeden zozeer afgestompt zijn en die geen gevoel voor cultuur hebben?' Maar ook waren er enkelen, die zeiden: 'Het is onrechtvaardig, dat mannen omdat ze rijk zijn heersen over hen die arm zijn. Wat meer is: het is niet goed dat er rijke mannen naast arme mannen bestaan. God heeft de mensen gelijk geschapen. Rijkdom komt voort uit diefstal'. Zo en op soortgelijke wijze spraken zij in het geheim tot hun arme broeders. Sommigen van hen brachten zij tot nadenken, anderen overtuigden zij. Zelfs erkenden enkelen van de rijke mannen hun gelijk. Op een goede dag stonden zij openlijk op tegen de rijke mannen, en hun strijd duurde vele jaren.

Er was eens een ander land, en in dat land woonde eveneens een klein aantal rijke mannen en een veel groter aantal arme mannen. De rijke mannen heersten over dat land, maar in tegenstelling tot hun broeders in het andere land heersten zij op rechtvaardige wijze. Zij betaalden de arme mannen een goed loon, elk naar zijn werken. Hun rechters spraken recht zonder onderscheid des persoons, ook wanneer het een zaak betrof tussen een rijke man en een arme man. De vrouwen en dochters der armen waren veilig voor de lusten van de rijke mannen. Velen van de arme mannen zagen dat en ze keurden het goed. Sommigen zeiden: "Aan hun rechtvaardigheid kan men zien, dat onze heersers hun rijkdom niet ten onrechte bezitten'. Anderen zeiden: 'Zie toch, hoezeer onze rijke mannen in rechtvaardigheid en barmhartigheid de rijke mannen van dat andere land overtreffen. Waarlijk, wij zijn wel zeer gezegend met onze heersers, die zelfs zichzelf niet ontzien bij het handhaven van het recht'. Nog weer anderen, die over veel dingen nagedacht hadden, zeiden: 'Het is goed, dat de rijke mannen rijk zijn en het is goed dat zij heersen. Zij danken immers hun rijkdom aan hun prestaties. En daarenboven maken zij hun recht op rijkdom eens te meer waar door hun rechtvaardig beleid'. Maar ook waren er enkelen, die zeiden: 'Het is niet goed, dat de rijke mannen heersen. Achter het mom van hun rechtvaardigheid verbergen de rijke mannen het onrecht, dat zij de arme mannen aandoen door hen niet zelf te laten beschikken over alles wat hun aangaat. Ook geven hun prestaties hun geen recht op rijkdom of heerschappij. Want het zijn slechts zeer bepaalde prestaties, die in rijkdom worden uitgedrukt, en veelal bestaat de prestatie van de rijke man in het vergaren van rijkdom zelf'. In deze geest spraken zij lang en hartstochtelijk in het geheim tot hun arme broeders. Sommigen van hen vermochten zij te overtuigen, anderen werden van hun zekerheden beroofd. Zelfs gaf een gering aantal van de rijke mannen blijk van instemming met hun woorden. Op een goede dag bonden zij openlijk de strijd aan met de rijke mannen, en hun strijd duurde vele jaren.

Er was eens een land, en in dat land woonde een klein aantal geleerde mannen en een veel groter aantal dommc mannen. De geleerde mannen lieten de domme mannen werken aan werk dat zij voor hen hadden uitgezocht, en het werk was vaak moeilijk en zwaar. Als vanzelfsprekend regelden de geleerde mannen alle belangrijke zaken van dat land en de geleerdsten onder hen gaven zij de invloedrijkste posities. Omdat zij heersten over de domme mannen, namen de geleerde mannen van alles wat het land opbracht het beste en het mooiste, en ze verdeelden het onder elkaar. Velen van de domme mannen zagen dat en ze keurden het goed. Sommigen van hen zeiden: 'Het is goed en recht, dat de geleerde mannen met al hun gaven heersen over hun verstandelijk minder bedeelde broeders'. Anderen zeiden: 'Natuurlijk weten de geleerde mannen in hun wijsheid het beste wat goed voor ons is'. Nog weer anderen zeiden: 'Voorwaar, juist om hun geleerdheid, die een sieraad voor ons land is, maken de geleerde mannen met recht aanspraak op het beste wat het land onder hun wijze leiding opbrengt'. Maar ook waren er enkelen, die zeiden: 'Het is niet goed, dat de geleerde mannen heersen over de domme mannen. Neen, het is onrechtvaardig dat zij, die de grootste geestelijke gaven hebben, zich ook de beste materiële goederen toeëigenen. Bovendien houden de geleerde mannen hun wijsheid voor zichzelf. Zij houden ons dom om over ons te kunnen heersen'. Zo en op soortgelijke wijze spraken zij in het geheim tegen domme broeders. Sommigen van hen brachten zij aan het nadenken, anderen overtuigden zij. Ook waren enkelen van de geleerde mannen hst in hun hart met hen eens. Op een goede dag rebelleerden de domme mannen openlijk tegen de geleerde mannen, en hun strijd duurde vele jaren.

Er was eens een ander land, en in dat land woonde eveneens een klein aantal geleerde mannen en een veel groter aanta1 domme mannen. De geleerde mannen heersten over dat land, maar anders dan hun broeders in het andere land voerden zij op lankmoedige en rechtvaardige wijze het bewind. Zij gebruikten hun geleerdheid ter verhoging van de welvaart, welke zij gelijkelijk aan allen ten goede deden komen, ongeacht of zij geleerd of dom waren. Velen van de domme mannen zagen dat en ze keurden' het goed. Sommigen van hen zeiden: 'Het is goed, dat de geleerde mannen heersen over het land. Zij hebben immers hun wijsheid niet voor niets verworven?' Anderen, die wat verder om zich heen hadden gekeken, zeiden: 'Zie toch, hoezeer onze geleerde manren in lankmoedigheid en rechtvaardigheid de geleerde mannen van dat andere land overtreffen. Waarlijk, wij zijn wel zeer gezegend met onze geleerde mannen, die zich niet te hoog achten om voor ons welzijn zorg te dragen'. Weer anderen zeiden: 'Hun rechtvaardigheid is het bewijs, dat de geleerde mannen niet ten onrechte heersen over het land'. Maar ook waren er enkelen, die zeiden: 'Het is niet goed, dat de geleerde mannen heersen over de domme mannen. Hun rechtvaardigheid versluiert het feit, dat zij de domme mannen niet de vrijheid laten, zelf hun eigen lot te bepalen. Zij doen het voorkomen, alsof zij hun wijsheid in dienst van de domme mannen stellen, maar in feite dringen zij zich aan hen op, omdat ze niet aan de domme mannen de beslissing laten, of zij van hun diensten gebruik willen maken. Zij noemen ons wel dom, maar veeleer zijn wij achtergesteld, onmondig en klein gehouden; daarin bestaat hun geleerdheid'. Zo spraken zij lang en verstandig in het geheim tot hun domme broeders. Sommigen van hen kwamen tot hetzelfde inzicht, anderen werden door hun woorden aan het denken gezet. Ja zelfs maakten hun woorden indruk op een gering aantal van de geleerde mannen. Op een goede dag ontbrandde openlijk de strijd tussen de domme mannen en de geleerde mannen, en hun strijd duurde vele jaren.

Na vele jaren stonden er enige mannen op uit het ene en het andere land van de sterke en zwakke mannen, uit het ene en het andere land van de rijke en arme mannen en uit het ene en het andere land van de geleerde en domme mannen, en zij kwamen bijeen en zeiden tot elkaar: 'Uw strijd is onze strijd en onze strijd is de Uwe. Laat ons onze krachten verenigen tegen de sterke, rijke en geleerde mannen, die ons knechten, vernederen en onmenswaardig behandelen. En zij sloegen de handen ineen en in alle landen laaide de strijd tegen de sterke, rijke en geleerde mannen hoog op. Toen zij dat zagen, sloten ook de sterke mannen van het ene en het andere land, de rijke mannen van het ene en het andere land en de geleerde mannen van het ene en het andere land zich aaneen. En zo streden de mannen uit al die landen met elkaar en hun strijd leek wel eeuwig te zullen duren.